1. Proactief of reactief?

Ben ik meer een doener of een denker? Neem ik snel initiatief of overweeg ik

eerst verschillende kanten van de zaak?

Zit mijn energie in de spieren en ben ik beweeglijk, of frons ik en zit mijn energie in mijn hoofd?

 

2. Naartoe of weg van?

Word ik geleid door de doelen die ik wil bereiken? Of wil ik vooral problemen

oplossen en moeilijkheden voorkomen?

Kijk ik vooral vooruit of kijk ik liever terug naar waar ik vandaan kom?

 

3. Interne of externe referentie?

Ga ik af op mijn eigen normen en waarden of ga ik op anderen af om te weten

wat goed of fout is?

Heb ik een duidelijke eigen mening, ben ik misschien soms zelfs eigenwijs of vaar ik op de meningen van anderen?

 

4. Opties of procedures?

Denk ik meer in keuzemogelijkheden of denk ik meer in stappenplannen? Wijk ik gemakkelijk af van procedures? Vind ik gemakkelijk nieuwe wegen om de dingen anders te doen of heb ik procedures nodig om te kunnen overzien wat ik moet doen?

 

5. Voldoet wel of voldoet niet?

Richt ik mijn aandacht op wat er goed gaat en wat er klopt of richt ik mijn

aandacht op wat er niet goed gaat en wat er niet klopt?

Ben ik iemand die enthousiast wordt van aansluiten bij wat er klopt, of krijg ik er energie van om kritisch te zijn?

 

6. Controle binnen of buiten zelf?

Heb ik het idee dat ik mijn omgeving bepaal, of denk ik dat mijn omgeving mij

bepaalt?

Ervaar ik invloed op wat er gebeurt, of ervaar ik dat wat er om mij heen gebeurt, mij overkomt?

 

7. Handhaving, ontwikkeling of verandering?

Houd ik van stabiliteit, houd ik van geleidelijke verandering of houd ik van snelle verandering?

Wil ik de dingen hetzelfde houden, functioneer ik juist goed als ik steeds de mogelijkheid heb mij geleidelijk te ontwikkelen, of heb ik de radicale ommezwaai nodig om enthousiast te blijven?

 

8. Globaal of specifiek?

Denk ik in grote lijnen of let ik op de details? Houd ik van het grote geheel, het overzicht of wil ik precies weten hoe het zit en de puntjes op de 'i' zetten? Ben ik meer abstact of analytisch?

 

9. Mensen, activiteiten of informatie?

Wat vind ik het belangrijkste? Relaties, handelingen of gegevens?

Richt ik mij op wat mensen bezighoudt en hoe ik mij tot hun verhoudt, of wil ik 'aan de slag zijn, dingen doen. Misschien wil ik liever dossiervreten?

 

10. Concept, structuur of gebruik?

Ben ik meer bezig met de essentie, met de samenhang of met de toepassing

in de praktijk?

Gaat het mij om het idee van iets, de kern van de zaak of gaat het mij juist om de verband tussen verschillende zaken; wat die diverse onderdelen met elkaar te maken hebben? Of vind ik het belangrijk dat ik ergens iets mee kan, dat iets kan gebruiken en praktisch kan toepassen?  

 

11. Samen, nabijheid of alleen?

Houd ik van hechte samenwerkingsverbanden, van lossere teams of doe ik

het liever helemaal alleen?

Wil ik graag steeds met anderen in directe verbindingen werken of wil ik dat er wel iemand in mijn nabijheid is, onder de voorwaarde dat er een duidelijke rolverdeling is over wie waar voor verantwoordelijk is? Of wil ik gewoon alleen werken, alles alleen uitzoeken en volledig mijn eigen verantwoordelijkheid dragen.

 

12. Heden, verleden of toekomst?

Op welke van deze drie tijdsfactoren ben ik het meest gericht? Richt ik mij in wat er nu gebeurt in het hier en nu, of wil ik juist graag het verleden erbij betrekken omdat ik daar iets van geleerd heb, of richt ik mij op de toekomst en ben ik benieuwd wat er op mij af zal kunnen komen?

 

13. Visueel, auditief of kinesthetisch?

Denk ik meer in beelden, meer in geluiden of meer in gevoelens?

Zie ik in gedachten plaatjes voor me, of hoor ik in gedachten juist geluiden, de stemmen en de verhalen van mensen, of ervaar ik letterlijk de gevoelens, de sfeer, de warmte.